Mijn credo

Credo 

                                                                                            

 

Ik geloof in de woede, de oerewoet en de eeuwige

strijd tegen de mediocriteit. Ik geloof in het licht

van de gnostische lamp en de endura van de laatste

Catharen. Ik geloof in het bestaan van een Lichtmensch

 

en in mijn wonderlijk moederland dat zich uitstrekt

van de Waddenzee tot ver voorbij het Kolenwoud.

 

Ik geloof in de woorden van Osip Mandelstam.

Ik geloof in de zuiverheid van het hoge Noorden.

Ik lees in de heilige boeken en zoek vertroosting

 

in de Rijnlandse mystiek. Ik geloof in de overwintering

en in de dwaling en vluchtigheid van mijn bestaan  

tussen de aardkorst en het helse hemelruim.

 

En ik belijd mijn geloof in de taal waarin ik het belijd.

 

Hendrik Carette

 

 

Essay

Gedoemde Dietse dichters

 

                                                                                             Je zult maar dichter zijn.

                                                                      Menno Wigman, Red ons van de dichters

 

            Toen ik nog jong en dweperig was las ik het boek Gedoemde dichters (Den Haag, 1957) met als ondertitel : van Gérard de Nerval tot en met Antonin Artaud, een bloemlezing uit de poètes maudits samengesteld en ingeleid door Paul Rodenko. En het was een lange indringende inleiding van drieëndertig bladzijden. En omdat de kunst van het citeren echt bestaat zal ik er hier helemaal niet uit citeren, maar ik kan u wel zeggen dat, sinds ik dit boekje las, de Franse term poète maudit voor mij nog altijd als een geuzennaam of een eretitel geldt. Maar in dit boekje (het was een goedkoop pocketboekje in de reeks Ooievaars van de uitgevers Bert Bakker en Daamen) ging het uiteraard enkel om Franse dichters zoals Charles Cros, Tristan Corbière, Germain Nouveau, Max Jacob en Jean de Boschère naast grotere namen  als Baudelaire, Lautréamont en Mallarmé. En de meeste van deze dichters werden mijn eerste geestelijke helden. Maar er zijn ook Gedoemde Dietse dichters… Bij Rodenko waren het er zeventien. Laat mij dus uit de Nederlanden (Helaas geen Fries als Tsjebbe Hettinga, geen Franstalige Vlaming als Charles van Lerberghe en geen in het Afrikaans schrijvende blanke Zuid-Afrikaanse als Wilma Stockenström) een aantal schaarse dichters kiezen die bij mij zowel door hun levenswijze als door hun schrijfwijze enig ontzag of literair gezag afdwongen.            

            Voor de leesmeester Paul Claes in zijn boek De sleutel (Nijmegen, 2014) was Prosper van Langendonck een gedoemde dichter. Het krachtige en plastische sonnetgedicht ‘Hannibal’ dat ouderwetse declamatoren eertijds graag plechtig reciteerden is al meer dan honderd jaar oud en Claes schrijft : ‘Hij presenteerde zich in 1900 als de eerste moderne dichter van Vlaanderen, maar verzonk na een mislukt huwelijk in waanzin.’ Is het de waanzin die deze dichter tot een Dietse poète maudit maakte? Neen. Niet echt. Tenzij het levensverhaal of de biografische gegevens over Van Langendonck hier de tekst zouden vertroebelen of verduisteren. Want het is en blijft inderdaad een geharnast sonnet. Ik citeer enkel de eerste strofe:

            Daar op den ruwen kant der Alpen, als een slang

            in pijnlijk zwoegen opwaarts kronklend, wild omstoven

            door sneeuwjacht, klimt langs steile rotsen, diepe kloven

            het heir van Hannibal reeds uren, uren lang…

 

En Paul Claes besluit zijn schitterend commentaar met een paradoxale uitspraak : ‘Prosper van Langendonck wilde een onbewogen klassiek sonnet schrijven, maar slaakte een romantische schreeuw van verlangen.’ Maar ik houd van paradoxale uitspraken en blijf met mijn retorische vraag:  Wat is een poète maudit? Is het een dichter die niet goed kan (of wil) leven of niet goed kan (en wil) schrijven? Of is het gewoon een vooralsnog miskend dichter? Zo kan ik mij – telkens mij een subsidie wordt geweigerd of telkens wanneer een tijdschrift een gedicht niet wil of niet durft publiceren, telkens wanneer mijn naam geschrapt wordt voor een literaire prijs, telkens wanneer een uitgever weigert om mijn gedichten te publiceren- troosten en zelfs sterken met de gedachte dat ik een poète maudit ben en blijf…   

            Zou Prosper van Langendonck de enige Dietse gedoemde dichter zijn? Ik denk het niet. Wat te denken van Albrecht Rodenbach? Voor mij is ook de dichter van het gedicht ‘Macte animo’ (van 1880) zonder twijfel een gedoemde Dietse dichter. En ook hier citeer ik slechts de eerste strofe:

            Ik moet er niet van weten , van die zuiderse vrouwenzielen,

            die, voelend het noodlottig leed hun longeren vernielen,

             te midden het ontbladeren van de bomen kneuteren gaan

            dat ’t jammer is van hen en van hun lief en van de blaân. 

 

Laat Claes maar eens dit gedicht ontleden en becommentariëren. En wat te denken van een Marcel van Maele die in zijn bundel No man’s land uit het fameuze jaar 1968 aan het einde van het vijfde gedicht als een authentieke  soixante-huitard schreef :

           

            het hoofd openbloedt na hete cirkelmartelmars

            (marathon goedheid en geduld) arabal artaud

            michaux

            en ik.   

        

Was deze Van Maele  soms geen Vlaamse poète maudit? Ongetwijfeld. En dit niet door de waanzin van een mislukt huwelijk of een mislukt leven, maar door een soort van taalwoede of taalexplosie die bij deze dichter op bijna elke bladzij openspat.

 

Ook de gedichten van Kees Ouwens overtroffen meer dan eens zijn zwaar narcistische zoektocht naar zichzelf. 

En Jan Arends was zeker een gedoemd dichter, niet omdat hij zèlf een einde aan zijn tragisch leven maakte, maar omdat hij zulke kale en gekke verzen maakte.  De classicus en eminent essayist Piet Gerbrandy schreef in zijn boek De jacht op het sublieme (Amsterdam, 2014) in verband met deze Jan Arends de volgende ware woorden die hier uiteraard ook passen op de literaire trem poète maudit : ‘De opstandige, de ziener, de nar, de messias is altijd een uitgestotene. Zijn plaats aan de periferie van de samenleving maakt het hem mogelijk waar te nemen wat de anderen niet zien en commentaar te leveren op wat zij als normaal beschouwen. Zij marginaliseren hem om niet werkelijk naar hem te hoeven luisteren, ze bespugen hem, sluiten hem op en hangen hem desnoods aan het kruis, al fascineert zijn onverschrokkenheid hen buitengewoon. Zij willen wel luisteren naar zijn ongemakkelijke waarheden, maar trachten die onschadelijk te maken door eropte wijzen dat hij niet tot hun wereld behoort. Wanneer het kwaad hen ziek maakt, verkiezen zij hem tot zondebok. Nadat ze hem met schande hebben overladen en hem de stad uitgejaagd hebben, halen zij opgelucht adem. Hij draagt nu het kwaad van de mensen. De gek is een offerdier, een plaatsvervanger, en daarmee een voorloper. Hij neemt op zich wat wij nog niet kunnen dragen.’ (p.210 en 211 in het hoger voormelde boek).     

            Ik ga mijn aandacht dus niet wijden aan de oeverloze psychologische speculatie of discussie of ik nu al dan niet een echte of onechte poète maudit zou zijn, maar ik kan u verzekeren dat ik de laatste Dietse dichter ben en gedoemd of niet gedoemd, ik schrijf en wrijf voortdurend verder aan mijn narratieve of evocatieve verzen, onder het pantser van een poëem, een pamflet, een sonnet of een portret.

Of zoals Vladimir Nabokov het formuleerde in zijn gedicht ‘Aan de muze’ :

            Ik ben ervaren, sober, prikkelbaar.

            Mijn verzen blinken van het vele schuren.

                                                                                             Hendrik Carette   

Reis naar Virton

De lumineuze schilder Serge Largot in Virton

 

 

De schilder en dichter Serge Largot (geboren te Brugge in 1929 als Ernest Aerts) was na vele omzwervingen even terug in het land. Hij exposeerde  onlangs in Virton, de (kleine) hoofdstad van Le pays de Gaume,  en woont vlak over de Franse grens in Grandpré, in de geboortestreek van Arthur Rimbaud, waar hij ook een atelier bezit. Largot was bevriend met de Franse schilder Jean Bazaine, de experimentele dichter Ben Klein, met de dichter-monnik Adriaan Peel die zijn dichtbundel De heilige schuur uitgaf in de Lepel-reeks, met de razende dichter Marcel van Maele, met graaf Philippe d’Aerschot (zijn mecenas), met Sylvain Loccufier (Bruggeling en rector van de VUB van 1986-1990), met de dichter en essayist Erik van Ruysbeek, met de dichteres Irene van Kerckhoven met de schilder Kari Bert en met vele andere kleurrijke en al verdwenen of vergeten figuren uit de kunstwereld. Largot leeft dus nog en overleeft al zijn generatiegenoten door zijn sobere of karige levenswijze – hij rookt niet meer en drinkt al jaren geen alcohol meer – en allicht helpt dat zwerven (geen rusteloos reizen en geen vlucht van een voortvluchtige) Largot om niet te verstenen of te versterven in de zelfgenoegzaamheid van de vroeg of laat verburgerlijkte kunstenaar. De titel van deze tentoonstelling die liep tot 7 december van het voorbije rampjaar was dan ook : “Moi, Serge Largot, peintre vagabond.”   

 

Op maandag 10 november  reden wij (Marc Tiefenthal met zijn krachtige jeep en ik) dus door de beboste desolate Ardennen naar het verre Virton; naar de galerie Le Comble waar een veertigtal oude en nieuwe werken van de ondertussen oude meester (zijn hoge leeftijd belet hem niet om fris en monter alle mogelijke vragen te beantwoorden) werden verzameld. De inleider en tevens de man van de galerie Alain Rézette gaf om 18.00 uur een inleiding bestrooid met citaten van Charles Baudelaire en aan het eind van deze toespraak  begon Largot een verhaal over twee Duitse dichters en met name over ene Friedrich von Hardenberg… Ik dacht, wie zou dit zijn, tot ik plots besefte dat hij Novalis bedoelde… Er werd koele witte wijn en heldere Orval aangeboden en een dame vroeg mij uit welke stad ik kwam en ik zei : je suis un Brugeois et donc un Bourguignon…en Largot lachte als een gelukkig man. De titels van vele van zijn schilderijen (ik houd van mooie mysterieuze titels) zijn trouwens illustratief voor de belezenheid en gedrevenheid van deze Largot. ‘On se trouve chez Dostoïevski dans le sous-terrain (Onderaards)’, ‘Bonaire, cette petite île d’où émanent des odeurs d’amour’ (hij verbleef trouwens een lange tijd op dit eiland), ‘La Flandre raconte t’elle encore la même chose’,  ‘Cette route serait mon chemin de Damas?’, ‘Ce soir-là, la petite ville de Virton ne se sentait pas trop stressée’. 

Binnenkort ga ik hem opnieuw een bezoek brengen. Hij was de man die in de zestiger jaren van de vorige eeuw  Mallarmé (Divagations) las ; in het Frans natuurlijk en niet in een Nederlandse vertaling (vertalingen van Franse meesters is iets voor Hollanders die geen Frans kennen). Largot is een wonderlijke man, een fantast die tot op heden zeer helder van geest is gebleven en zijn eigen marginale weg gaat ver van de betreden paden en ver van de waan van de dag. De jongeren onder ons zouden meer moeten luisteren naar dit soort van oude wijze mannen die echt iets te vertellen hebben en die zonder subsidies en andere prebenden weten te leven en te werken. 

                                                                                                         Hendrik Carette  

Brandend actueel

Nieuwe belachelijke Belgische schande

 

De West-Vlaamse jonge vrouw Delfine Persoon (°Gits, 1985) die reeds diverse wereldtitels behaalde in de bokssport en trouwens ook haar diploma van regentes Lichamelijke Opvoeding behaalde en nog altijd voltijds werkt bij de Spoorwegpolitie werd in De Panne in Plopsaland niet waardig bevonden om tot Sportvrouw van het jaar 2014 te worden verkozen. Wellicht vonden de Franstalige journalisten van het Belgische journaille haar te blank, te eerlijk, te volks en te vechtlustig. De naam van de locatie Plopsaland was dan ook goed gekozen : België is en blijft een groot Walibipark voor waardeloze windhanen.

                                                                                             Hendrik Carette, 16 dec. 2014  

Kort commentaar bij een foto

De vier gebroeders Morael : Jan, Jef, Karel en Frans

 

De drie musketiers in dienst van de Franse koning Lodewijk XIII waren, zoals bekend, eigenlijk met vier.  Maar hier in het fotoboek (fotobiografie, Ieper 2014) over Van Severen en het Verdinaso zag ik op bladzij 182 een unieke oude zwart-wit foto die al bijna vergeeld moet zijn als een sepia. Hier poseren de vier gebroeders Morael in een sober en streng uniform van de Dinaso Militanten Orde. Zowel Jan, Jef, Karel en Frans dragen op het hoofd  een soort van stormpet en een dubbele overdwarse koppelriem en alle vier staan met de handen op de rug en geen van de vier lacht hier lichtzinnig of frivool. Het zijn duidelijk vier ernstige jonge idealistische mannen die geloven in hun Leider en in zijn beweging en die geloven in hun roeping of in hun missie als trouwe soldaten die bereid zijn om te strijden en desnoods alles op te offeren voor hun idealen. Bij de foto staat geen datum vermeld, maar vermoedelijk is dit een foto die werd genomen vóór de oorlog in de woelige jaren dertig van de vorige eeuw.  De kans dat ze dus nog in leven zouden zijn is zeer gering en onbestaande. Wat gebeurde er verder in het leven van deze vier jonge mannen?  Zijn zij in de collaboratie beland of in het verzet? Werden zij vrijwilligers voor het Oostfront? Of hielden zij zich afzijdig? Het is en blijft een unieke foto, omdat zij als vier eendrachtige gebroeders duidelijk dezelfde idealen incarneerden : Dietsland en Orde, eenheid in de verscheidenheid, een hang naar grootheid en strijdbaarheid en alle vier incarneerden zij een soort van soldatesk leven. Het waren duidelijk geen enge kleinburgers, geen politieke profiteurs en geen ambitieuze academici; het lijkt mij eerder duidelijk dat dit vier eenvoudige jonge mannen waren die een zin aan hun leven wilden geven en het toenmalige Verdinaso mocht en kon toentertijd fier zijn dat het zulke enthousiaste leden (en ook geheime leden) in zijn rangen telde. De grootste (letterlijk) van de vier was Karel en de kleinste was Frans. Ze lijken, hoe dan ook, toch nog sterk op elkaar, want alle vier kijken onbevangen en bijna weemoedig en sereen naar de lens van het fototoestel. Wie heeft deze foto genomen en in welk jaar? Was het vóór of na de Nieuwe Marsrichting? Zijn zij later gehuwd en hadden zij zonen en dochters? Zijn zij gesneuveld? Werden zij in de repressiejaren gemolesteerd en gearresteerd? Bleven zij hun utopische  jeugdidealen trouw? Of werden zij vermalen door het harde leven? Het zijn prangende vragen die mij blijven   kwellen. Maar dankzij de publicatie van dit boek krijgen zij alsnog het eeuwige leven.

                                                                                                                     Hendrik Carette

 

brandnieuw gedicht

Mijn leermeester is een leesmeester

 

                                               voor Paul Claes 

 

 

Aan de schenkel slijp ik mijn scherpe schaatsen

en in de spinde vind ik kruimels naast een dode muis.    

 

Aan beide zijden van de weg zie ik de dode hoek

en op een bed verdroom ik de schroom en de droom.

 

In alle kamers en alkoven ben ik vergeefs op zoek

naar dat éne onleesbare en onvindbare boek

 

of naar dat oude en heerlijke bijna hoerige woord

dat helaas niet in het heilige woordenboek staat.

 

Het is de oerewoet, de oerewoet die het bij mij doet.

 

 

 

Hendrik Carette

 

Nieuw gedicht

Uittocht uit Bornholm

 

 

Verdreven en verstoten uit een te kleine sibbe

door de bloedwraakwoede

trokken wij naar de zeebriesbranding op het strand

en op een boot gehakt uit een holle boomstam

verlieten wij op het dak van de walvis

onder de grijze helm van de lucht

ons eiland in het westen van de Oostzee…

 

Om omstreeks het eerste jaar van de eerste eeuw  

(de runen zijn vervaagd)

onder de bescherming van Thor

als de eerste Bourgondiërs

aan land te gaan op een veengrond

van een donkergroen moerassenland

waar de zuster van de maan ons heeft verbrand. 

  

Hendrik CARETTE

 

gedicht

Les amitiés particulières

 

                       Zijt gij doorgedrongen tot de bronnen der zee, en hebt gij door de geheimenissen van                                                               de waterdiepte gewandeld?           

                                                                                             Job 38:16

 

Ik heb geen verrekijker nodig om te weten

met wie ik wil duiken en spuiten:

grienden en bultruggen zijn mijn vrienden.

 

En zie, zie, die dolle kleine dolfijnen

die ons volgen 

boven en onder de golven.

 

Hoor de baleinwalvis in zijn open oceaan

en zie die archaïsche korstige kop

in die arctische diepten.

 

Hoor het enorme mannetje dat dagenlang

zingt, kermt en klaagt

en bewonder bovenal de narwal

de eenhoorn onder het ijs van de IJszee.    

 

 

Hendrik Carette

 

 

 

persstemmen

Persstemmen over de poëzie van Hendrik Carette

 

Hendrik Carette schrijft erudiete poëzie die doorspekt is met talloze verwijzingen naar de wereld van de kunst, de literatuur, de muziek, de wetenschap, de geschiedenis, de filosofie, de mythologie en de Bijbel. Dat levert weliswaar eclectische maar nooit hermetische verzen op. Carettes gedichten zijn altijd begrijpelijk en verstaanbaar. Op het eerste zicht schrijft hij anekdotische parlandopoëzie met een vluchtig karakter, maar dat is slechts schijn.

                                   Patrick Auwelaert in het kunsttijdschrift Vlaanderen, april 2012

 

Geweldige, hexameterachtige verzen, tegelijkertijd opwindend en weerzinwekkend, geil en afstotelijk…

                                   Benno Barnard, in zijn Dagboek van een landjonker, Amsterdam, 2013 

 

Iedere liefhebber van originele poëzie zou zich deze bundel aan moeten schaffen. Geen onderwerp is deze barse Bruggeling te min.

                                   Bert Bevers, in de VVL-Boekhouding, 2011   

 

Ik word altijd zo vrolijk van het werk van Carette.

                                   Chrétien Breukers in het ts. De Brakke Hond, 4, 2011

 

Zijn reizen door tijd en ruimte verlopen zowel synchronisch als diachronisch. Zijn bezwerende litanieën zijn niet geschreven in de sepiakleur van een voorbije tijd, maar vormen de sleutel tot een hogere dimensie, met steeds een link naar het huidige tijdsgewricht.

                                   Dr. Luc R.C. Deleu in de Poëziekrant van maart 2007

 

Carette weigert klakkeloos te ondergaan wat hij zoal leest en ziet en ontpopt zich in deze fraai vormgegeven bundel tot een ge- en bedreven poëtisch klankbord.

                                   Philip Hoorne in het weekblad Knack, 19 oktober 2011

 

 

 

Thans is hij een rustend ambtenaar die zich gedegen gedraagt en een geheel overbodige wandelstok torst als een trofee. Maar mentaal is hij nog steeds een jonge meester, en hij zal dat blijven, ten eeuwigen dage.

                                   Renaat Ramon in het maandblad De Geus, november 2011

 

 

Carette opent de blik van de lezer op wat achter de direct waarneembare realiteit schuilgaat.

                                   Jooris van Hulle in het weekblad Tertio, 5 oktober 2011

 

Carette is een erudiete, romantische, veel te weinig gewaardeerde dichter.

                                   Geert van Istendael in De Standaard van 6 mei 2005

 

Terwijl woorden van de Belgische dichter Hendrik Carette (1946) – van wie in 2012 een vierdelige gedichtencyclus over Nescio in het tijdschrift Ballustrada werd opgenomen – door mijn hoofd spelen, loop ik langs de boorden van het meer en zet ik koers naar Walcheren…

                                   Francisca van Vloten in haar boek Zeeland (literaire reis langs het water), Zeist, 2013.  

Havendichter van Zeebrugge

Tweede brief uit Brugge aan Zee*

                                  

                                                     in ’t Brugse Vrije, in ’t jaar 1604

 

De watergeuzen zijn geland en onze zeearm is verzand.

De boten in de grijze verte worden groter dan groot

en schepen vergaan en zinken als een zwaar beladen boot.

De pijl van de tijd zoeft voorbij en valt achter het achterland.

 

Grotius en de vromen geloven in de Heiland en zijn woord.

Dwepers, dopers, volgelingen van Menno Simons en Calvijn  

raken verstrikt in schorren en slikken en worden vermoord

en na een tijd zal geen bosgeus nog ergens veilig zijn.   

 

Het weer is hard want de wind giert hier als een dwingeland.

Diepe beken en brede kreken leiden naar de wilde vloed

en Sluis wordt ontzet door Spinola uit het Spanjolenland.

 

Oostende, het nieuwe Troje, met dat laatste geuzengebroed

weerstaat drie jaar aan de belegering van de vijand 

en Cadzand is een eiland zonder eilanders met have en goed.   

 

 

Hendrik Carette

 

 

 

*          Dit sonnet is mijn tweede gedicht als havendichter van Zeebrugge. ‘De pijl van de tijd’ is een metafoor (misschien een metonymie) voor de tijdsdimensie. Grotius (Hugo de Groot) ontsnapte uit de gevangenis, in het Slot Loevestein waar Maas en Waal samenkomen, in een boekenkist. Menno Simons was een Fries en aanvankelijk een katholiek priester die een soort van wederdoper werd met nog altijd volgelingen in Canada en de V.S. waar zij bekend staan als Mennonieten. De Nederlandse dichteres Ida Gerhardt schreef het gedicht ‘Uittocht uit Rusland’ met als ondertitel of opdracht ‘Aan de Mennonieten uit Rusland’. Zie hiervoor haar Verzamelde gedichten (Amsterdam : Athenaeum- Polak & Van Gennep, 2010, p. 260). Het woord ‘Spanjolenland’ is een ander woord voor Spanje en bovendien rijmt het ook nog mooi op het eindwoord ‘dwingeland’  van de zevende versregel. Cadzand was nog in 1600 een eiland (zoals Walcheren, maar ook Biervliet, Axel en Hulst) en voor het beleg van het rebelse Oostende en de ontzetting van Sluis, zie hiervoor het prachtige boek De val van het nieuwe Troje, Het beleg van Oostende / 1601-1604 (Leuven : Davidsfons, 2004) van Werner Thomas (red.) n.a.v. de gelijknamige tentoonstelling in de Venetiaanse Gaanderijen in Oostende in 2004. Met bijdragen van o.m. Hugo de Schepper; ‘De Nederlanden, 1560-1604: oppositie, opstand, oorlog’. Van Luc de Vos en Etienne Rooms; ‘Tactisch een Staats, strategisch een Paaps succes. De militaire campagnes van aartshertog Albrecht tot en met de slag bij Nieuwpoort’. En ook van Joos Vermeulen; ‘Rebels Oostende: weergalm en naklank’. In zijn bijdrage schrijft Hugo de Schepper het volgende : “Na het jarenlange beleg van Oostende volgt op 20 september 1604 de val en verwoesting van deze belangrijke zeehavenstad in handen van Spinola. Met tegenzin had Maurits gevolg gegeven aan het bevel van Oldenbarnevelt om de stad te gaan ontzetten. Een maand eerder had hij weliswaar IJzendijke, Aardenburg en het strategisch belangrijke Sluis ingenomen, maar hij zocht uitvluchten om niet naar Oostende te hoeven oprukken.”  Of het eiland Cadzand toen werkelijk onbewoond was, weet ik niet; ik kan het enkel vermoeden vanuit mijn dichterlijke vrijheid. De inname van Den Briel (thans Brielle) door de Watergeuzen gebeurde op 1 april 1572. Het mooie woord Heiland doet wellicht denken aan Nun komm, der Heiden Heiland, een koraal dat in 1524 geschreven werd door Maarten Luther.   

            Al deze verwijzingen om aan te tonen en te bevestigen hoezeer mijn gedichten (soms, niet altijd) als in een soort geopoëtica nauw samenhangen met de geschiedenis en de geopolitieke situatie van het Brugse Vrije, dat in het noorden werd begrensd door de Westerschelde en in het westen door de Noordzee.