verboden tekst

Recht op antwoord of vier bemerkingen voor Henri-Floris Jespers

 

 

Niet met verbazing maar lichtelijk geïrriteerd door uw onnodige irritaties en onjuistheden in de Mededelingen van 16 december 2015 (nr. 263, op pagina 4 ) wil ik het hiernavolgende voor u en de lezers van het C.D.R. toch nog even verduidelijken:

  1. Het zijn geen trivia, maar realia.
  2. Ik poogde een ernstig essay te schrijven over een ernstig essayist. Niet over de invloedrijke gouverneur die hij uiteraard ook was.
  3. Wijlen Emiel Willekens hielp mij bij het verzamelen van toespraken van Richard Declerck. Maar dit waren eerder saaie teksten in de ambtelijke sfeer. Toch zou Emiel mijn essay ‘Een betere Bruggeling in de diaspora’ (in Jaarwerk MMXV) vermoedelijk wel hebben gewaardeerd. Hij was dan ook een wijs en rechtvaardig man.
  4. Als Bruggeling leed Richard Declerck niet aan het bekende Antwerps chauvinisme waaraan u als bewoner van het Antwerpse vaderland blijkbaar nog altijd hevig lijdt.

Graag herinner ik u aan de wapenspreuk van de Brugse heren van Gruuthuse die voor ons beiden altijd zou moeten gelden: Plus est en vous…

                                                                                                                     Hendrik Carette,

                                                                                                                19 december 2015

Actueel gedicht

 

 

Benno B. verlaat het Belgenland en vestigt zich in Engeland

 

 

O ironie: ook Guido Gezelle was een anglofiel en wilde

ginder zelfs een katholiek missionaris worden, maar dat mocht

niet van de strenge bisschop van Brugge.    

                                

Beste Benno, u bent geen baronet, maar ik bewonder uw

initialen zoals bij Benjamin Britten, Béla Bartok en Brigitte Bardot

(ja, ik word oud), Brigitte Balfoort (nee, ik blijf eeuwig jong)

en de tragische Billy Budd.

 

En wees gerust: de Picten blijven achter de Muur

van Hadrianus. Maar op dit geweldig eiland van Angelen

en Saksen leven veel bastaards, zoals hier.

 

En in de winter in de badstad Brighton

on the beach of op de pier

is heel weinig plezier.

 

Hoewel ginder aan de overzijde, vanaf het droevige Dover,

het gras voor u malser en groener moet zijn.

 

Hendrik Carette

 

 

 

 

 

Literair bericht

Hoera Ballustrada !

 

Het nieuwste nummer van het Zeeuwse literair periodiek Ballustrada (jaargang 29, nr. 3/4 2015) opent op de pagina’s 6, 7 en 8 met een driedelige hommage aan de Argentijn Jorge Luis Borges onder de titel ‘De mystieke Borges’ van Hendrik Carette uit Brussel. De redacteur Jan J.B. Kuipers (een echte Zeeuw uit Zaamslag dat zich in Zeeuws-Vlaanderen bevindt) schrijft in zijn reeks ‘Aan de arm van een zeearm’ een mooi stukje proza over het dorp Sint-Philipsland. De auteur Kees Klok uit Dordrecht vertaalde vijf gedichten van de Pakistaanse dichteres Moniza Alvi (Lahore, 1954) uit het Engels in het Nederlands en deze dichteres werd trouwens genomineerd voor de TS Eliot Prize for Poetry. En voorts zijn in dit nieuwe nummer ook nog gedichten te lezen van o.m. Anneke Brassinga, Jabik Veenbaas, Maarten Inghels, Yannick Dangre en ook van de West-Vlaamse Maud Vanhauwaert (°Veurne, 1984). Kortom ook na de intrekking van de subsidie van de Provincie Zeeland blijft dit frisse verrassende tijdschrift – dat elke jaar twee dubbelnummers brengt – rustig verder verschijnen en dit dankzij de abonnees die slechts 20,- euro betalen en de Vrienden van Ballustrada die iets meer willen betalen. Een los nummer kost 12,50 euro, een abonnement 20 euro over te maken op de bankrekening NL35 ABNA 049 92 02 864 t.n.v. Stichting Zeeuws Licht. ISSN 0921-0148. Voortaan wordt dit blad trouwens uitgegeven door de uitgeverij Liverse in Dordrecht. Nu vele Vlaamse en Hollandse (gedrukte) tijdschriften verdwijnen of al verdwenen zijn is het wellicht goed om even aandacht te wijden aan dit pretentieloze tijdschrift dat volgend jaar aan zijn dertigste jaargang begint.

Commentaar van Carette

Sloebers, schurken of strijders?

 

 Van de grote Griekse filosoof Herakleitos van Efeze uit de zesde eeuw voor Christus die wel eens ten onrechte of met reden de duistere wordt genoemd zijn twee fragmenten bewaard die de strijders tegen de godsdienstwaanzin van de fanatieke moslims goed moeten aanhoren. De eerste luidt als volgt  “Strijd is de vader van allen, de vorst van allen. De een laat hij god worden, de ander mens; de een maakt hij slaaf, de ander vrij.” (p. 95 in het boek Alles stroomt, vertaald en toegelicht door Paul Claes) en het tweede fragment (op p. 82) is niet minder verrassend en passend voor het wankelende weke Europa : “Een bevolking dient de wet even goed te verdedigen als de wallen.” Het korte commentaar van Paul Claes “Zoals wallen dienen om uitwendige gevaren af te wenden, dienen wetten om inwendige spanningen te beheersen.” moge duidelijk en eenvoudig klinken, deze raadgeving van Herakleitos wordt in dit oude verziekte Europa al lang niet meer toegepast, met al de nu meer dan ooit bloedig dramatische gevolgen. De vraag of de jonge terroristen uit Molenbeek, Schaarbeek en andere verpauperde en vervuilde oorden arme sloebers zijn, echte schurken of moedige strijders is absoluut niet meer relevant. De vraag is of het Westen zich wil en kan en durft verweren tegen de vloed van de zich almaar herhalende migratiegolven en tegen de politieke ideologie van de zeer strijdbare (alleen al demografisch gezien!) islam met haar tentakels in alle grote Europese steden.

Als lemmingen

En je moet geen demagogische extremist zijn om nu, na de laffe aanslagen in Parijs, eindelijk te beseffen dat de zogenaamde Westerse democratieën zich alom en allerwegen als lemmingen blindelings in de afgrond van de collectieve zelfmoord laten duwen. De strijders van de Islamitische Staat met zwarte vlaggen op hun jeeps zou men met enige filmische fantasie nog als idealistische krijgers kunnen zien. Maar de gemaskerde of ongemaskerde jonge fanatieke moslims in Parijs met hun Russische aanvalsgeweren waren hopeloze schurken die misschien enkel nog hoopten op een denkbeeldig martelaarschap en een al even denkbeeldige beloning in een (zeer saai) paradijs met gesluierde, gehoorzame maagden. Waar iedereen de saaie Koran leest en niemand mag zingen of een goed glas wijn mag drinken.                                                                                                                      

Hendrik Carette         

 

VOOR MIJN FANS

Prijzen en onderscheidingen voor de dichter Hendrik Carette

 

1.- De drie eerste gedichten uit de elfdelige cyclus ‘Ik leef dus ik zweef nog’ werden gepubliceerd in het tijdschrift Gedicht (Amsterdam: De Bezige Bij) onder redactie van Remco Campert (nr. 6, 1976)

2.- Trap-prijs, 1979

3.- Het gedicht ‘Palimpsest’ werd opgenomen in de bloemlezing Dingen die niet overgaan van Hubert van Herreweghen & Willy Spillebeen (Leuven : Davidsfonds, 1985, tweede druk)

4.- Het gedicht ‘Palimpsest’ werd nogmaals gepubliceerd in de bloemlezing Vlaams leesboek (Poëzie, proza en literair essay tussen 1932 en 1986) samengesteld door Jozef Deleu en Anne Marie Musschoot, Tielt: Lannoo, 1986

5. – Zeven gedichten werden opgenomen in de bloemlezing Hotel New Flandres (60 jaar Vlaamse poëzie 1945-2005) samengesteld en ingeleid door Dirk van Bastelaere, Erwin Jans en Patrick Peeters, Gent: Uitgeverij Poëziecentrum, 2008

6.- Zeven gedichten werden gepubliceerd in het tijdschrift freespace Nieuwzuid (nr. 29, Jaargang 8, 2008) onder redactie van Erik Spinoy

7. – Vier gedichten werden opgenomen in het tijdschrift in boekvorm Het Liegend Konijn onder redactie van Jozef Deleu, oktober 2009 (Leuven : Van Halewyck) 

8.- Dr. Ferdinand Snellaertprijs, 2011

9. – Het gedicht ‘Een niet zo geniale en niet zo geestige dichteres’ werd opgenomen in de bloemlezing De Nederlandstalige poëzie in pocketformaat, samengesteld door Philip Hoorne en Chrétien Breukers, Maasssluis : Compaan Uitgevers, 2012

10. – Het gedicht ‘Zilte droom’ werd geheel geciteerd in de inleiding ‘De wijde wateren’ bij haar bloemlezing Zeeland / literaire reis langs het water , Zeist : Stichting Achterland, 2013, samengesteld door Francisca van Vloten

11.- Eerste officiële havendichter voor de haven van Zeebrugge (2013-2014)

12.- Eerste prijs Oogst – Gedichtenwedstrijd (Vrijzinnigen Nederland) 2015 voor het gedicht ‘Een avond na de oogst op het Ganzenhof’

 

                                                                                                                     26.08.2015

IN MEMORIAM

In memoriam Eriek Verpale

(1952-2015)

 

 

Ik rouw om de bijen. Vijandig tegenover elkaar staande legers hebben ze uitgeroeid.                                                                 In Wolhynië zijn geen bijen meer.  

                                                                         Isaak Babel, De weg naar Brody

 

            Wie als dichter en raté, als épistolier en romancier gewoon geboren werd in Zelzate om te sterven in Ertvelde, Wachtebeke, Lebbeke of Strontkerque zoekt algauw zelf zijn ongeluk. Denk maar aan de mooie jonge man Thomas Blondeau die in Poperinge werd geboren en daar ook stierf. Als dichter moet je in Brugge het eerste levenslicht hebben gezien zoals Anthonis de Roovere, Guido Gezelle, Bart Vonck, Hugo Claus, Marcel van Maele, Renaat Ramon, Serge Largot, Jan van der Hoeven en ondergetekende. Of er ten minste waardig of onwaardig sterven zoals Christine D’haen, Jotie T’Hooft en Marcel Wyseur. Antwerpen en Amsterdam of Maastricht en Middelburg, dat gaat ook nog een beetje. Maar Zelzate. Is dat niet het Meetjesland? Voor een dichter is dit verschrikkelijk. Eric was dan ook geen echte dichter, hij zei het zelf aan het begin van Op de trappen van Algiers (Ertvelde: Uitgeverij E. Van Hyfte, 1980) in het eerste vers van het eerste gedicht :

                       Slechts schraal en van elke overdaad

                       ontdaan is mijn taal, mijn mondvoorraad (…)

Eric was een zeer goede verteller en brievenschrijver. De verhalen ‘Bella’ en  ‘Schoon Belleken’ zijn wonderlijk mooi en ontroerend omdat de toon en de sfeer ook zeer menselijk blijven.  En ik zie nog altijd het schilderij met het portret dat hij ooit maakte van de Russische jood Isaak Babel. Het had als passende titel ‘De brillenman’, want hij was zelf ook zo’n lelijk brillenmannetje. Zijn hoofd was eivormig en zijn levendige ogen flakkerden onder zijn brillenglazen. Hij was nooit geschoren en had ook nooit een echte volle baard. Hij had een halve job en was altijd al gescheiden of hij moest of hij zou nog scheiden. Altijd verliefd op een ander meisje, een ander lief in een ander land. Jarenlang bevriend met de in Hasselt wonende West-Vlaming L. Gruwez en dan de plotse vete of breuk met L. Gruwez.

            Een grote Nederlandse uitgever gevonden voor Alles in het klein (Amsterdam : De Arbeiderspers, 1990) en dan na een paar jaar de grote stilte of het grote zwijgen.  Het tijdelijke succes met de tijdelijke subsidies (altijd aalmoezen en altijd te veel of te weinig) paste niet echt bij zijn levenssfeer. Hij koketteerde ook graag met zijn half-joodse of ingebeelde of verhoopte joodse afkomst. En als overtuigde filosemiet zei ik hem dan : elke dichter is een jood, maar niet elke jood is een dichter. En dan lachte hij heel even, maar het was niet makkelijk om hem te laten lachen. En hij hield heel veel van mijn zwart-romantisch gedicht ‘Palimpsest’ en ik hield heel veel van het Franse liedje dat hij zogenaamd nog kende van zijn grootvader :

                                   Avril en Portugal,

                                mes boules dans un bocal,

                                   et pour plaire à madame

                                   je montre ma banane!

            Moge deze Eric, nu als onschuldige onverlaat rusten in het hemelse Jerusalem dicht bij Isaak Babel en Martin Buber, en niet al te ver verwijderd van Heinrich Heine…       

 

                                                                                             Hendrik Baudewijn Carette

                                                                                        Schaarbeek, 11 augustus 2015 

GEDICHT

Een zomeravond op het Ganzenhof

 

 

 

Krekels zingen het bekende krekellied

in de struiken. De bomen ruisen

en ik lig in de schaduw onder een hoge linde.

                                              

Smoor hangt boven de bekroosde vijver

met de fuiken en achter de zwarte slotgracht

staat de wit gekalkte poort van de boerenhoeve

 

met dat hoenderhof waar de ganzen waken.

Het is avond en een ronde pronte meid wast

zich uitbundig bij een gierende gietijzeren pomp.

 

Het is avond en ik hoor de kreet van de pauw  

en langzaam ontvouwt de pauwenhaan 

zijn staart en sleep van lange blauwe veren.  

 

 

Hendrik Carette

KORT GEDICHT

Mijn oud Brugs stadsgevoel

 

                                                                                  voor A.L. Snijders

Wanneer ik blij was voelde ik mij

als door God beloond

en werd een flamboyante flaneur.

 

Wanneer ik triest was voelde ik mij

als door God getuchtigd

en werd een magnifieke marginaal.  

 

En elke dag kon ik mij vrijuit begeven

bij de heffe des volks 

want ik had een blijvende ontheffing.

 

 

Hendrik Carette 

NIEUW GEDICHT

Het tikken van de messiaanse tijdklok

 

                                                         

                                               voor Paul Claes, de alwetende academicus

 

 

Omdat ik helaas geen Joodse moeder had

ben ik geen lidmaat van het uitverkoren volk.

Omdat ik nog niet bezweken ben hoor ik de klok.  

 

Toch is het goed om nu al de Eeuwige te danken. 

Toch is het goed om altijd het goede te doen en

bij de beteren te mogen komen.     

 

Niet omdat mijn einde nadert

of omdat ik mijn tijd verbeid,

doch omdat ik als levende en als dode

moet wachten op mijn onverwachte Messias.

 

Daarginds in de stad Sepphoris,

onder een bestofte mozaïekvloer

gewikkeld in een deken van zand

of onder een stenen Keltisch kruis.    

 

 

Hendrik Carette

Biografische tekst

Mijn utopisch droomeiland

 

 

            Ik lijd aan islomania.  Het kan op Ameland zijn of op Vlieland. Het kan op Corsica zijn of op het eiland Elba. Ik ben er en ik wil er nooit meer weg. Ik ben er en ik wil er zo lang mogelijk blijven. Ik waan mij er als een balling, maar dan een balling die daar in zijn heerlijke en veilige ballingschap wil blijven. Mijn droomland is het Deense eiland Bornholm in het westen van de Oostzee. Ik ben er nog nooit geweest, maar ik voel nu al dat dit het moet zijn. Maar het kan ook Amrum zijn, ik kan deze lichte ziekte niet verklaren. Maar ik schreef wel een lichtvoetig gedicht over dit Insel der Freiheit (volgens de vierkleurenfolder voor de Deense en Duitse toeristen) onder de titel ‘Groeten uit het Oost-Friese eiland Amrum’.

           

            Mijn friseur in het noordoosten van Friesland

            was een echte farceur:   

            hij knipte en knipte met een Duitse schaar

            terwijl hij babbelde en brabbelde in het Fries

            hakte wakken in mijn dun grijs haar

            en boende mijn rode wangzakken

            met een witte boenwas.

            Maar de lotion van zijn friction was zo fris

            als alleen een jonge Friezin in Friesland is.

 

Mijn geliefd Europees eiland mag ook niet tè klein zijn en mag zich niet bevinden in de Middellandse Zee. Het moet bewoond zijn door eenvoudige boerenmensen en strandjutters. Eén van de Waddeneilanden zou ideaal zijn. Over Ameland schreef ik ooit een somber episch gedicht waarin eigenlijk niets gebeurt, maar waar ik ooit werkelijk aanwezig was en over dit eiland in de Waddenzee schreef ik een langwerpig gedicht om de stilte en de vreemdheid van dit eiland (in de winter) op te roepen en voorgoed vast te leggen:

 

            In Ameland, daar in de duinen

            van Ameland, gebeurde het.

            (Aan dek van de stampende veerboot

            had ik twee mooie uit Oudwoude

            meegezeulde plakken boerenham

            opgekauwd en ettelijke glaasjes

            van die brandende korenwijn gedronken.)

            Ter plekke vergat ik bijna mijn

            doffe ellende.

            Het was bladstil. En eb.

            De avond steeg boven

            Het Oerd.

            En waarachtig, ik zweer het U,

            dit eigenste moment hoorden

            toen de vissers tot er op zee

            het loeiend klagen

            van het vee

            in Ameland.

 

Dit gedicht dateert al van 1976, want toen werd het voor het eerst gepubliceerd in het tijdschrift Gedicht waarvan de enige redacteur Remco Campert was. Ik was toen dertig jaar en niet weinig fier dat dit gedicht in dit tijdschrift werd gepubliceerd. En ik citeer deze gedichten niet om aan te tonen welk een geniaal dichter ik wel ben, maar om te bevestigen hoe lang ik al aan deze eerder aangename ziekte lijd. En nu ik gepensioneerd ben en een zee van tijd heb, is het mijn grote utopische droom of wens om mij voorgoed op een nog bijna ongerept eiland te vestigen als een kleine herenboer of een kleine rentenier die ’s avonds naar het ruisen van de bomen en het druisen van de branding luistert en zich ver van de betreden paden bevindt. Als een serene vakantieganger die zijn vakantie gewoon verlengd heeft tot aan het einde van zijn dagen. Het is ook niet geheel uitgesloten dat ik daar op dat eiland verliefd word (platonisch, al te platonisch) op een mollige roomblanke boerendochter of de dochter van een verarmde Baltische baron. En om mijn onverklaarbare islomania  nogmaals te illustreren citeer ik voor de laatste keer mijn gedicht over het eiland Bornholm dat ik al schreef nog vooraleer ik een voet zette op dit witte eiland met die witte ronde kerktorens. Iedereen is er Luthers-evangelisch en zingt op zondag de mooie berijmde psalmen in het Deens of in het Duits. Het is een eiland vlak onder de kust van Zweden boven de kust van Duitsland. Je kunt dus ook ontsnappen met de veerboot naar Kopenhagen, de stad van Sören Kierkegaard, of naar het Zweedse eiland Gotland van de Goten. Vanuit het wonderlijke eiland Bornholm (kijk maar op de atlas en kijk maar naar de kleurenfoto’s) zouden de Bourgondiërs met hun platte boten (platboomde boten) ooit uitgezwermd zijn naar het moerassige vasteland niet ver van het Memelland en Koerland. En wie weet nog waar deze beiden landen nu liggen? Maar omdat ik het echt niet laten kan, citeer ik hier het gedicht ‘Uittocht uit Bornholm’ (trouwens; ik denk dat gedichten nog het best tot hun recht komen wanneer ze gewoon ingebed zijn in het proza dat het omvademt) over de verbeelde geschiedenis van deze eilandbewoners:

           

            Verdreven en verstoten uit een te kleine sibbe

            door de bloedwraakwoede

            trokken wij naar de zeebriesbranding op het strand

            en op een boot gehakt uit een holle boom

            verlieten wij op het dak van de walvis

            onder de grijze helm van de lucht

            ons eiland in het westen van de Oostzee…

 

            Om omstreeks het eerste jaar van de eerste eeuw

            (de runen zijn vervaagd)

            onder de bescherming van Thor

            als de eerste Bourgondiërs

            aan land te gaan op een veengrond

            van een donkergroen moerassenland

            waar de zuster van de maan ons heeft verbrand.     

 

En ik verklap maar één geheim : de zuster van de maan is natuurlijk de zon. De rest moet u zelf ontraadselen en niet ontrafelen en ik hoop echt dat niemand van u nu of de komende zomer naar dit eiland trekt, want eigenlijk moest dit een geheimtip zijn en blijven.

                                                                                             Hendrik Carette