gelegenheidsgedicht

Le visage (ou la gueule) de la France

 

De verwrongen tronie van Sylvain Tesson

of het heldere gelaat van Jean d’Ormesson.

 

De boomlange dichter en partizaan René Char

of de Vlaamse dame Marguerite Yourcenar.

 

De ruimtelijke gedachten van Blaise Pascal

of de verre grote reizen van Blaise Cendrars.

 

De Baskische baret van Roland Barthes

of de verloren eer van Robert Brasillach.

 

De Bretonse burggraaf van Chateaubriand

of de onvergetelijke Charles d’Orléans.

 

Het hoge voorhoofd van Jean Cocteau

of de lange baard van Victor Hugo.     

 

Henri Carette

IN MEMORIAM FERNAND BONNEURE

In de tombe van de toekomst

 

In memoriam Fernand Bonneure (Brugge, 1923 – Brugge, 2017)

 

Fernand leek heel erg op de Duitse auteur Gottfried Benn. Wie de foto’s van beide heren – en dat waren ze beiden – naast elkaar legt ziet de fysieke gelijkenis. Door de toch nog onverwachte dood van Fernand Bonneure – hij leek wel alomtegenwoordig en onsterfelijk- verliest de stad Brugge één van haar oudste en meest discrete en dichterlijke zonen. Ook het dubbelleven van Benn (arts en dichter) en het dubbelleven van Bonneure (uitgever en dichter) vormt  een merkwaardige parallel en voor de foto verwijs ik naar de foto op het omslag van het boek Dubbelleven (1).

In 1981 rondde Bonneure zijn belangrijkste dichtbundel (B)ruggewaarts af die uit twee delen bestaat : ‘Alhier geboren’ en ‘De staat van de kwartieren’ en eigenlijk werd deze dichtbundel (zijn beste) nooit echt uitgegeven; maar is deze enkel als een bibliofiele uitgave bij Renaat Bosschaerts verschenen. Deze imposante bundel werd voorafgegaan door een bezwerende litanie ‘Ik roep u aan, Brugge’ waarvan ik hier de derde en de vierde strofe citeer omdat ik dit hele gedicht met deze opmerkelijke opsommingen zo goed vind:

                      

                       Relikwie van heilig bloed

                       Dronkenschap van feesten

                       Sikkel van Jeruzalem

                       Begijnhof van begeerte

                       Bordeel van jacobijnen

                       Calvarieberg van kronen

                       Krypte van Egidius

                       Noodklok van triomfen

                       Legende van de dood

                       Warande van primitieven 

 

                       Kantwerk van torens

                       Nederland van puntgevels

                       Zwaan van penitentie

                       Seminarie van beiaardiers

                       Rozenhoed van reien

                       Medicijn van verliefden

                       Tornooi van vertroosting

                       Manuscript van moed

                       Vesting van het westen

                       Tombe van de toekomst.

 

In 1999 gaf het Brugse literair kwartaalschrift Kruispunt de verzamelde gedichten van Bonneure uit in een sobere maar verzorgde boekuitgave onder de titel Als vissen bij invallend licht en Willy Spillebeen schreef hiervoor de inleiding ‘Op goede voet met leven en poëzie’. Want laten we het niet vergeten: Bonneure leek inderdaad altijd op goede voet te leven en hij stond tijdens zijn lang en vruchtbaar leven op goede voet met plastische kunstenaars als Benoît van Innis, Rik Slabbinck, Luc Peire, Michel Seuphor, Gibert Swimberghe, Roger Bonduel, Hubert Minnebo, Rik Vermeersch, Renaat Bosschaert en Renaat Ramon. Deze laatste stelde ook het VWS-Cahier samen dat gewijd was aan Fernand Bonneure. Het machtigste en mooiste boek dat Fernand  maakte is wellicht de bloemlezing over zijn eigen stad met als eenvoudige titel Brugge beschreven (Brussel: Elsevier, 1984) dat in zes talen en zeer goed gedocumenteerd en geïllustreerd alle literair-historische aspecten van deze stad liet zien. De erudiete  Bonneure schreef ook voor periodieken als Biekorf, West-Vlaanderen, Brugge die Scone, het kunsttijdschrift Vlaanderen, het dagblad De Standaard,  de VWS-Cahiers van de vereniging waar hij lang de voorzitter van was, Ons Erfdeel en Septentrion. En het zal moeilijk of gewoon onmogelijk zijn om deze letterkundige (in de echte ouderwetse zin van het woord) te vervangen of op te volgen. Nooit vergeet ik hoe hij ooit tijdens een woelige vergadering van een vereniging te midden van een felle discussie die bijna ontaardde plots de Latijnse woorden amicitia et tolerantia uitriep, want de Bourgondiër Fernand Bonneure schreef met een zacht potlood en was ook prinselijk en vanouds lid van de Orde van den Prince. De stad Brugge zou in de toekomst ten minste voor een mooie tombe mogen zorgen voor deze eminente essayist en alerte auteur die nu helaas toch nog overleden is. Misschien aan de namenloze Minneplas ver van de ratten van Remigius dicht bij de zwanen in de zwanenstad.   

                                                                                                                     Hendrik Carette

                                                                                 

____________________________________________________________________________________________

 

(1) Amsterdam: De Arbeiderspers, in de reeks privé-domein, 1986.

(2) nr. 101 dd. 1983.

 

Intiem gedicht

MIJN ENGEL EN IK

 

 

Wanneer ik verliefd was waande ik mij

door mijn Engel gedragen

en werd lichter dan een danser.

 

Wanneer ik blij was waande ik mij

door mijn Engel beloond

en werd flamboyant als een flaneur.

 

Wanneer ik triest was waande ik mij

door mijn Engel verlaten

en werd marginaal als een paria.

 

Wanneer ik somber was waande ik mij

door mijn Engel bezwaard

en werd zwijgzaam als een somberman.

 

Wanneer ik extatisch was waande ik mij

door mijn Engel gedreven

en werd bevlogen als een extaticus.

 

En elke dag kon ik mij vrijuit begeven

bij de heffe des volks

want ik had een blijvende ontheffing.  

 

 

Hendrik CARETTE

IN MEMORIAM

Van Aalbeke naar Zumarraga : exit van een exuberante historicus en journalist

 

            Christian Dutoit werd geboren in Kortrijk op 15 mei 1956, en overleed recentelijk op 19 juni 2016 in Zumarraga in Spaans Baskenland. Jules Dutoit, zijn vader, leerde hem dit land kennen met de mooie steden Donostia (in het Spaans San Sebastian) en Bilbao en de dorpjes op de flanken of in de valleien van dit bergachtig land. Eén van zijn hilarisch grappige uitspraken was trouwens : de Basken zijn een woest bergvolk, de West-Vlamingen zijn een woest herbergvolk. Na de klassieke humaniora (Latijn-Grieks) studeerde hij Moderne Geschiedenis in Kortrijk en in Leuven en zijn licentiaatsthesis handelde over de Vlaamse communist Jef van Extergem, een tekst die hij lichtelijk herwerkte voor zijn boek dat in 1983 verscheen bij Walter Soethoudt te Antwerpen : Jef van Extergem en de Vlaamse Beweging. In 1983 huwde hij met de huisarts Hilde Anciaux die haar vader, de politicus Vic Anciaux, opvolgde in Machelen. Hij verhuisde van de Hooikaai vlak bij de schouwburg van de toen nog Vlaamse K.V.S. naar het nog wat landelijke Machelen waar hij echter nooit goed kon aarden. Zijn hart was toen al verpand aan de stad Brussel waar hij in het oude historische centrum of binnen de vijfhoek een bekende figuur werd in de meest verdachte, zowel volkse als elitaire kroegen. In 1984 verscheen dan bij de toenmalige uitgever Mark Grammens te Brussel zijn boekje in de reeks ‘Aktueel’ De Basken en hun strijd dat geen pamflet was, maar een historisch overzicht van de culturele en de politieke strijd van dit oude bergvolk dat al voorkomt in het Middelnederlandse Franse Roelantslied La Chanson de Roland. Van 1982 tot en met 1986 was hij kabinetsmedewerker van minister Hugo Schiltz (toen nog de Vlaamse Executieve) want hij was uiteraard toen nog een veel belovende schoonzoon van de toenmalige partijvoorzitter van de Volksunie. Later of in diezelfde periode werd hij redactiesecretaris van het weekblad De Nieuwe dat hij onder de leiding van Mark Grammens en Henri-Floris Jespers (de toenmalige perschef van Hugo Schiltz) nieuw leven wou inblazen. Wat helaas niet meer helemaal slaagde. Een andere typerende geestige uitspraak was dan in dit verband : Vlaanderen is hier nog niet rijp voor. Nog een andere klassieke uitspraak van Christan Dutoit was ook : De geschiedenis zal hierover oordelen. In diezelfde periode reisde hij ook tweemaal naar Afrika, één keer naar de Westelijke Sahara en één keer naar Eritrea, twee landen waar toen nog zwaar gevochten werd voor de onafhankelijkheid. En als journalist belandde hij ooit in de onmiddellijke nabijheid van Jean-Marie Le Pen, die hem plots tijdens een maaltijd vroeg: et vous Monsieur Dutoit vous êtes de quel côté?, waarop Christian gevat en laconiek antwoordde: Moi, Monsieur Le Président, je suis du bon côté… waarop vader Le Pen ten onrechte was gerustgesteld. Kort na zijn kabinetsperiode stichtte hij zijn eigen zakenkantoor (voor vertalingen, publiciteit en public relations) op de Square Marie-Louise in Brussel dicht bij het IPC (het Internationaal Perscentrum) en dicht bij het Schumannplein en dat deed mij toch een beetje denken aan het kantoor van Fons de Ridder (Willem Elsschot) waar het Algemeen Wereldtijdschrift werd uitgegeven. Want toen ik hem voor het eerst ontmoette, in 1983, dacht ik toch al een beetje aan die zin uit het eerste hoofdstuk ‘De ontmoeting’ in Lijmen: Hij zag er voorspoedig en burgerlijk uit, als een man van zaken… Zijn zaak (van Christian) ging nooit failliet, maar zijn excessieve levenswandel in een walm van dure dikke sigaren en spiritualiën leidde hem na een vijftal jaren al snel naar de idee om een soort van privéclub te openen en uit te baten. Aanvankelijk in de Lakensestraat waar ik toen al de meest kleurrijke figuren ontmoette zoals de generaal op rust van het A.B.L. (Armée Belge/ Belgisch Leger) Piet de Groof, de advocaat en voormalig politicus Daniël Deconinck, de journalist en schrijver Johan de Roey, Edgard Delvo, de voormalige volgeling van Hendrik de Man en voorts ook nog overtuigde volgelingen of geheime leden van het Ierse I.R.A en het Baskische E.T.A., de Vlaamse niet-orthodoxe marxist en ideoloog Antoon Roosens en andere activisten, journalisten en lagere of hogere ambtenaren (ik denk dan aan Frans Adang die ook kabinetsmedewerker was van Hugo Schiltz en een voormalig lid van de V.M.O.) die aldaar even verdwaald waren of regelmatig opnieuw opdoken om samen te discussiëren en een versnapering tot ons te nemen. Want Christian zèlf sprak graag in een soort van archaïserende en licht spottende taal. Zo zei hij nooit : Excuseer mij, maar verschoning. Ook sprak hij nooit van een homofiel, maar van iemand die de Griekse beginselen was toegedaan. Later verhuisde zijn club, het Baskisch of het Vlaams Huis, naar de Zinnikstraat in de grauwe buurt van het Anneessensplein om uiteindelijk te verhuizen naar de rustiger en deftiger straat dicht bij de neutrale zone rondom het parlement met de haast symbolische naam : Drukpersstraat die ik algauw veranderde in de Sluikpersstraat. En de betreurde journalist (toen nog bij de Vlaamsgezinde De Standaard) Luk Neuckermans met zijn toentertijd bekende humor en zijn lichte ironie omschreef het huis in de Lakensestraat toen al terecht als een waar rovershol. Christian had duidelijk twee unieke leefwerelden : het Baskenland, maar ook het nabije Frans-Vlaanderen dat hij graag met de auto doorkruiste om er op zijn manier soms een echte cultureel-culinaire zwerftocht van te maken. Als historicus wist hij heel veel over dit voorgoed verloren wingewest tussen de rivier de Aa en de Frans-Belgische grens die wij veelal passeerden in Proven om dan via Wormhout, Waten en Warhem op het Blootland (op de Michelin-kaarten aangeduid met Le pays nu) te arriveren in een bruin café, een oude staminee of een heerlijk restaurant. Hij kon toen nog eten en drinken als een tempelier. En ik denk dat hij maar vier à vijf uur slaap nodig had. Helaas, al zijn talrijke vrienden die hem nog onlangs op de Grote Markt van Brussel in La Chaloupe hebben gezien, voelden aan dat dit wellicht zijn laatste afscheidsfeest zou worden.

            De urn met zijn as wordt één dezer dagen door zijn levensgezel Bernard Daelemans verplaatst van het Baskenland naar de hoofdstad van Vlaanderen maar het is zeer de vraag of het beruchte en meestal doodgezwegen maandblad Meervoud (zijn levenswerk) zal blijven bestaan en dus zal blijven verschijnen… Adieu Christian. Ik zie je wel in de hel, waar de gevallen engelen zingen en zinderen…                                                                                                         Hendrik Carette

                                                                     

Notities

Dertien opstandige voetnoten

                                                     De zangvogel van de poëzie laat zich, net                                                                       als de uil, de vogel der wijsheid, slechts bij zonsondergang horen.

  1. Trotski, Literatuur en revolutie

 

In Bhoetan is iedereen boeddhist behalve de zeer zeldzame toerist.

*

Morgen zou ik nog moeten bellen met Henri Michaux, Osip Mandelstam en Jorge Luis Borges, maar ik vrees dat geen van deze drie vrienden een mobieltje heeft.

*

Laat honderden West-Vlamingen los in Namibië en de Namib-woestijn zal weldra weer vruchtbaar worden en honderden oases tellen.

*

Le plagiat ou l’intertextualité : attention un poète peut en cacher un autre.

*

De zwarte ogen en de machtige boezem van de Surinaamse Astrid Roemer imponeren mij, misschien moet ik haar romans en haar gedichten lezen.

*

Wat zou die schrijver Tom Lanoye die minstens zes maanden per jaar in Zuid-Afrika verblijft in hemelsnaam denken van die plaasmoorde aldaar? Wij horen er hier zelden over, maar de zaken in Zuid-Afrika staan er slecht voor en de blanke Afrikaners (Boeren genaamd) worden er stelselmatig uitgemoord. J.M. Coetzee de schrijver van de roman In ongenade vluchtte al lang voorgoed naar Australië en wat doet de bruinmens Tom Lanoye? En wie hoort nu nog de verontwaardigde stem van Breyten Breytenbach?

*

Vlamingen : vlucht de salons en de kamers waar de vleiers vleien.

*

God leeft niet meer als een god in Frankrijk. God woont als een zwerver op de vlakte van Pamir of als een sjamaan op de grens van Mongolië en Siberië.

*

Ik leef in kuisheid en houd van de hoofse liefde. Het vlees dat ik nog zelden eet is het wild vlees van het gevogelte. En het water dat ik drink komt bij voorkeur uit een bron bij Bergamo in Lombardije.

*

Tussen de zeeën en de bergen liggen soms nog de vlakten maar ik houd het meest van de zee en de bergen, zoals op Corsica waar de bergpieken zich loodrecht in de zee storten.

*

Ik ben geen katholiek meer (door mijn antipapisme) , maar een soort van postkatholiek (naar het woord van Luc Devoldere). Toch zijn het soms onze katholieke schrijvers die het best en het felst schrijven: ik denk dan aan Anton van Duinkerken, Kees Fens, Godfried Bomans, Lodewijk van Deyssel, Wim Bronzwaer en Harry G.M. Prick. Hoe kan dit? Ik denk door de kennis van en de vertrouwdheid met de traditie(s).

*

Gelukkig werd de weerzinwekkende keizer Nero opgevolgd door de zondige keizer Galba, maar wie – behalve Suetonius – denkt nu nog aan deze al te menselijke Galba.

*

Ik bezit al vijf jaren een gevaarlijk boek dat ik niet zal verbranden : de titel is Het gevaarlijke boek van Christopher Krebs (Antwerpen : Het Spectrum, 2011) over De Germania van Tacitus en de opkomst van het nazisme. De titel van de inleiding luidt als volgt : Het Onheilspellende Verleden. Voor mij zijn echter ook het heden en de toekomst eerder onheilspellend.

 

                                                                                             Hendrik Carette

                                                                     

 

laatste gedicht

Het laatste gedicht van Karl Kraus

 

                                               Wie hem had beluisterd wilde nooit meer naar de                                                        schouwburg, toneel was vervelend bij hem vergeleken,

                                               hij was in z’n eentje een heel toneelgebeuren, maar beter,                                              en dit wereldwonder, dit monster, dit genie droeg de hoogst gewone naam Karl Kraus.

                                               Elias Canetti, De fakkel in het oor

 

                                                                                 

Vraag mij niet wat ik al die dagen deed.

Ik blijft stom;

en zeg niet waarom.

De stilte is oorverdovend met al dat leed.

Geen zinnig woord komt nog uit mijn mond;

een open wond.

En in mijn stoutste dromen droom ik niet meer

van een zonnige dag op een terras.

De tijd roteert te snel en nu is al te laat;

niets is nog wat het ooit was.

Elk woord verloor zijn woordwaarde

en de hele wereld werd echt slecht.

 

 

Hendrik Carette

Gedicht

Het Duitse idealisme

 

 

                                                          voor Geert van Istendael

 

Na Kant en zijn godsbewijs werd Pruisen doordrongen

of omhuld door een dikke mist en nevel

en vanuit het oosten priemde de Pruisische geest

doorheen de dialectiek van Hegel.

 

In de salons van de protserige stenen huizen

en in de kleine heidehutten van plaggen

geloofden de jeugdigen met schillerkraag

in het bestaan van God en zelfs van Napoleon.

 

En buiten de esoterische tempels van de illuminaten

leidden de idealen van de idealisten

naar lange parades met fakkels en roffelende trommels

en uiteindelijk naar de schreeuw van de twintigste eeuw.

 

 

 

Hendrik Carette

Gedicht

Het boek der boeken

 

                                                                      Sô wol dir, wîp, wei reine ein nam!

                                                                      Reinmar der Alte (Reinmar von Hagenau )

 

 

Neen, ik ben geen Chaldeeër en de Chaldeeuwse

orakels ken ik niet, want ik blijf veelal bij mijn vier

evangelisten; Babel, Benjamin, Benn en Bloch.  

 

Alle anderen zijn apocriefe apostelen

of binnenkerkelijke ketters

die soms in en dan weer uit mijn canon springen.

 

Maar alleen de liederen van Hildegard von Bingen,

de preken en sermoenen van mystieke minnaressen

en de zangen van minnezangers laten mij zinderen.

 

 

Hendrik Carette

Zou het zo zijn ?

De dood

  

                                                                                 

De dood is als een beet van een varaan

op het paradijselijke eiland Komodo,

een beet van een dolle hellehond

of een ander menselijker monster.

 

De dood is als een kus aan de kust

een dodelijke zoen op de noen

een bloeding die niet eindigt

een hoest waarin je verstikt.

 

De dood is als een laatste rochel

een versmachting, een stijfte

of het zacht verglijden in de slaap

en het bereiken van het Shambhala.  

 

De dood is een feit zoals dat hard

en zwart vierkant van vriend Kazimir.

 

 

Hendrik Carette

 

brandnieuw gedicht

 

 

 

Het schaakspel

 

 

Een witte pion, een moedige zandstuiver van het voetvolk

nadert al vervaarlijk ver in het midden van het slagveld

en zal weldra worden geofferd.  

De zwarte koning waant zich veilig

in zijn versterkte villa met de mooie naam De Rokade.

Lopers lopen her en der en worden gevangen genomen.

Een paard maakt een gekke gewaagde sprong.

De zwarte koningin blijft dreigen

en de witte koningin valt naast haar verzwakte koning

want ook de twee witte torens werden al verwoest

op de kaal geslagen vlakte van het naderende eindspel.

 

Hendrik Carette