Eenentwintig Japanse haiku’s van de laatste Dietse dichter
Le haïku a cette propriété quelque peu fantasmagorique que l’on s’imagine toujours pouvoir en faire soi-même facilement.
Roland Barthes, L’empire des signes
1.
Tussen land en zee
ligt het laag getijdenland.
Ik wacht op de vloed.
2.
Groen kleurt die rivier
bij de bocht aan de oever
waar druiven rijpen.
3.
De weg door het wad
wordt een diepe waterplas.
Mijn laarzen plonzen.
4.
Mijn bestofte stok
lijkt de staf van een pelgrim
die nergens heengaat.
5.
Niemand hoort mij hier
op de top van een hoog duin
waar ik staar naar zee.
6.
Haar zijden waaier
zorgt voor een tropisch briesje
in haar cleavage.
7.
Onder de veren
van de sperwer stuwt het hart
harder en sneller.
8.
Ach, dit is het land
dat meer dan eens mijn voeten
heeft mogen voelen.
9.
Die plompe toren
helpt de zeelieden niet meer.
Hij staat al te ver.
10.
De magnolia bloeit
met tulpvormige bloemen
maar blijft een bastaard.
11.
In het donker woud
verscholen vind ik zijn hut.
De plek is ontgrond.
12.
Honderden meters
hoog aan de zomerhemel
zingt die leeuwerik.
13.
In die harmonie
spelen pijpers de muziek.
Niet de trommelaars.
14.
Is dat vuur dat smeult
het heilig vuur dat nog brandt
of slechts een strovuur?
15.
Die zwarte lijster
maakt mij elke morgen blij
met zijn lang gezang.
16.
Met al zijn wortels
boven de harde rotsgrond
groeit de wonderboom.
17.
De dichter slaapt slecht.
De zandman moet lang wachten
tot de Muze komt.
18.
De Blauwe Vinvis
glijdt doorheen de wateren
van zijn oceaan.
19.
Die rode lakverf
op die Japanse Toren
glanst zo in de zon.
20.
De top blijft besneeuwd.
In de verte rijst de berg
– het is een vulkaan.
21.
Als jonge grijsaard
wil ik het doen na de noen:
een uiltje vangen.
Hendrik Carette