Havendichter van Zeebrugge

Tweede brief uit Brugge aan Zee*

                                  

                                                     in ’t Brugse Vrije, in ’t jaar 1604

 

De watergeuzen zijn geland en onze zeearm is verzand.

De boten in de grijze verte worden groter dan groot

en schepen vergaan en zinken als een zwaar beladen boot.

De pijl van de tijd zoeft voorbij en valt achter het achterland.

 

Grotius en de vromen geloven in de Heiland en zijn woord.

Dwepers, dopers, volgelingen van Menno Simons en Calvijn  

raken verstrikt in schorren en slikken en worden vermoord

en na een tijd zal geen bosgeus nog ergens veilig zijn.   

 

Het weer is hard want de wind giert hier als een dwingeland.

Diepe beken en brede kreken leiden naar de wilde vloed

en Sluis wordt ontzet door Spinola uit het Spanjolenland.

 

Oostende, het nieuwe Troje, met dat laatste geuzengebroed

weerstaat drie jaar aan de belegering van de vijand 

en Cadzand is een eiland zonder eilanders met have en goed.   

 

 

Hendrik Carette

 

 

 

*          Dit sonnet is mijn tweede gedicht als havendichter van Zeebrugge. ‘De pijl van de tijd’ is een metafoor (misschien een metonymie) voor de tijdsdimensie. Grotius (Hugo de Groot) ontsnapte uit de gevangenis, in het Slot Loevestein waar Maas en Waal samenkomen, in een boekenkist. Menno Simons was een Fries en aanvankelijk een katholiek priester die een soort van wederdoper werd met nog altijd volgelingen in Canada en de V.S. waar zij bekend staan als Mennonieten. De Nederlandse dichteres Ida Gerhardt schreef het gedicht ‘Uittocht uit Rusland’ met als ondertitel of opdracht ‘Aan de Mennonieten uit Rusland’. Zie hiervoor haar Verzamelde gedichten (Amsterdam : Athenaeum- Polak & Van Gennep, 2010, p. 260). Het woord ‘Spanjolenland’ is een ander woord voor Spanje en bovendien rijmt het ook nog mooi op het eindwoord ‘dwingeland’  van de zevende versregel. Cadzand was nog in 1600 een eiland (zoals Walcheren, maar ook Biervliet, Axel en Hulst) en voor het beleg van het rebelse Oostende en de ontzetting van Sluis, zie hiervoor het prachtige boek De val van het nieuwe Troje, Het beleg van Oostende / 1601-1604 (Leuven : Davidsfons, 2004) van Werner Thomas (red.) n.a.v. de gelijknamige tentoonstelling in de Venetiaanse Gaanderijen in Oostende in 2004. Met bijdragen van o.m. Hugo de Schepper; ‘De Nederlanden, 1560-1604: oppositie, opstand, oorlog’. Van Luc de Vos en Etienne Rooms; ‘Tactisch een Staats, strategisch een Paaps succes. De militaire campagnes van aartshertog Albrecht tot en met de slag bij Nieuwpoort’. En ook van Joos Vermeulen; ‘Rebels Oostende: weergalm en naklank’. In zijn bijdrage schrijft Hugo de Schepper het volgende : “Na het jarenlange beleg van Oostende volgt op 20 september 1604 de val en verwoesting van deze belangrijke zeehavenstad in handen van Spinola. Met tegenzin had Maurits gevolg gegeven aan het bevel van Oldenbarnevelt om de stad te gaan ontzetten. Een maand eerder had hij weliswaar IJzendijke, Aardenburg en het strategisch belangrijke Sluis ingenomen, maar hij zocht uitvluchten om niet naar Oostende te hoeven oprukken.”  Of het eiland Cadzand toen werkelijk onbewoond was, weet ik niet; ik kan het enkel vermoeden vanuit mijn dichterlijke vrijheid. De inname van Den Briel (thans Brielle) door de Watergeuzen gebeurde op 1 april 1572. Het mooie woord Heiland doet wellicht denken aan Nun komm, der Heiden Heiland, een koraal dat in 1524 geschreven werd door Maarten Luther.   

            Al deze verwijzingen om aan te tonen en te bevestigen hoezeer mijn gedichten (soms, niet altijd) als in een soort geopoëtica nauw samenhangen met de geschiedenis en de geopolitieke situatie van het Brugse Vrije, dat in het noorden werd begrensd door de Westerschelde en in het westen door de Noordzee.    

 

 

 

Havendichter van Zeebrugge

Tweede brief uit Brugge aan Zee*

                                  

                                                     in ’t Brugse Vrije, in ’t jaar 1604

 

De watergeuzen zijn geland en onze zeearm is verzand.

De boten in de grijze verte worden groter dan groot

en schepen vergaan en zinken als een zwaar beladen boot.

De pijl van de tijd zoeft voorbij en valt achter het achterland.

 

Grotius en de vromen geloven in de Heiland en zijn woord.

Dwepers, dopers, volgelingen van Menno Simons en Calvijn  

raken verstrikt in schorren en slikken en worden vermoord

en na een tijd zal geen bosgeus nog ergens veilig zijn.   

 

Het weer is hard want de wind giert hier als een dwingeland.

Diepe beken en brede kreken leiden naar de wilde vloed

en Sluis wordt ontzet door Spinola uit het Spanjolenland.

 

Oostende, het nieuwe Troje, met dat laatste geuzengebroed

weerstaat drie jaar aan de belegering van de vijand 

en Cadzand is een eiland zonder eilanders met have en goed.   

 

 

Hendrik Carette

 

 

 

*          Dit sonnet is mijn tweede gedicht als havendichter van Zeebrugge. ‘De pijl van de tijd’ is een metafoor (misschien een metonymie) voor de tijdsdimensie. Grotius (Hugo de Groot) ontsnapte uit de gevangenis, in het Slot Loevestein waar Maas en Waal samenkomen, in een boekenkist. Menno Simons was een Fries en aanvankelijk een katholiek priester die een soort van wederdoper werd met nog altijd volgelingen in Canada en de V.S. waar zij bekend staan als Mennonieten. De Nederlandse dichteres Ida Gerhardt schreef het gedicht ‘Uittocht uit Rusland’ met als ondertitel of opdracht ‘Aan de Mennonieten uit Rusland’. Zie hiervoor haar Verzamelde gedichten (Amsterdam : Athenaeum- Polak & Van Gennep, 2010, p. 260). Het woord ‘Spanjolenland’ is een ander woord voor Spanje en bovendien rijmt het ook nog mooi op het eindwoord ‘dwingeland’  van de zevende versregel. Cadzand was nog in 1600 een eiland (zoals Walcheren, maar ook Biervliet, Axel en Hulst) en voor het beleg van het rebelse Oostende en de ontzetting van Sluis, zie hiervoor het prachtige boek De val van het nieuwe Troje, Het beleg van Oostende / 1601-1604 (Leuven : Davidsfons, 2004) van Werner Thomas (red.) n.a.v. de gelijknamige tentoonstelling in de Venetiaanse Gaanderijen in Oostende in 2004. Met bijdragen van o.m. Hugo de Schepper; ‘De Nederlanden, 1560-1604: oppositie, opstand, oorlog’. Van Luc de Vos en Etienne Rooms; ‘Tactisch een Staats, strategisch een Paaps succes. De militaire campagnes van aartshertog Albrecht tot en met de slag bij Nieuwpoort’. En ook van Joos Vermeulen; ‘Rebels Oostende: weergalm en naklank’. In zijn bijdrage schrijft Hugo de Schepper het volgende : “Na het jarenlange beleg van Oostende volgt op 20 september 1604 de val en verwoesting van deze belangrijke zeehavenstad in handen van Spinola. Met tegenzin had Maurits gevolg gegeven aan het bevel van Oldenbarnevelt om de stad te gaan ontzetten. Een maand eerder had hij weliswaar IJzendijke, Aardenburg en het strategisch belangrijke Sluis ingenomen, maar hij zocht uitvluchten om niet naar Oostende te hoeven oprukken.”  Of het eiland Cadzand toen werkelijk onbewoond was, weet ik niet; ik kan het enkel vermoeden vanuit mijn dichterlijke vrijheid. De inname van Den Briel (thans Brielle) door de Watergeuzen gebeurde op 1 april 1572. Het mooie woord Heiland doet wellicht denken aan Nun komm, der Heiden Heiland, een koraal dat in 1524 geschreven werd door Maarten Luther.   

            Al deze verwijzingen om aan te tonen en te bevestigen hoezeer mijn gedichten (soms, niet altijd) als in een soort geopoëtica nauw samenhangen met de geschiedenis en de geopolitieke situatie van het Brugse Vrije, dat in het noorden werd begrensd door de Westerschelde en in het westen door de Noordzee.