Zeventien haiku
vlinder in de trein
mijn god dacht ik als daar maar
geen haiku van komt
Ilja Leonard Pfeijffer, geen haiku
1. Een rauwe mossel
of een oester smaakt naar zee
die weer drinkbaar is.
2. Tussen land en zee
ligt het wak getijdenland.
Het wacht op de vloed.
3. De tocht naar het wad
gaat recht door de waddenzee.
De laarzen zuigen.
4. Mijn gelakte stok
is de staf van een pelgrim
die nergens heengaat.
6. Het boek beschermt mij
tegen de onwetendheid.
Wie zal het schrijven?
7. Die rode landwijn
laat mij haken naar de zon
boven het zuiden.
8. De man en de zwaan
zingen een laatste gezang.
Even zwelt de maan.
9. Die plompe toren
helpt de zeelieden niet meer.
Hij staat nu te ver.
10. De magnolia bloeit
met tulpvormige bloemen
maar blijft een bastaard.
11. In zijn donker woud
verscholen vind ik zijn weg.
De plek is ontgrond.
12. Honderden meters
hoog aan de zomerhemel
zingt de leeuwerik.
13. Die oude blazer,
hij blaast al die demonen
uit zijn geest en lijf.
14. Is dat vuur dat smeult
het heilig vuur dat nog brandt
of slechts een strovuur?
15. Sinds die nacht heb ik
de borsten van haar boezem
niet meer aangeraakt.
16. Zie, dit is het land
dat meer dan eens mijn voeten
heeft mogen voelen.
17. De dichter slaapt slecht.
De Muze kan niet wachten
tot de priester komt.
Hendrik Carette