retorische vragen

Retorische vragen aan het dichtertje Frank de Crits  

 

Houdt u ook zo van Nescio? En wandelt u

als voetreiziger langs de ruisende dreven

en de lanen van het verlangen

waar het almaar waait en stortregent?

 

En blijft u een uitvreter of een aardige jongen?

 

Hendrik Carette

IN MEMORIAM

John Heuzel: als een rots in de branding

(Oostende, 23 sept. 1945 – Brugge, 7oktober 2020)

 

John weigerde ook maar één moment van zijn leven ook maar één woord met het accent of de tongval van het rijke kleurrijke West-Vlaamse dialect te spreken. Hij was een echte fanatieke taalpurist en ook een groot lezer en reiziger (volgens zijn weduwe begon hij na een korte onderbreking opnieuw de pijp te roken tijdens een recent bezoek aan China!). In een al ver verleden werd hij de opvolger van de dichter Mark Braet die samen met Georges van Acker het tijdschrift Kruispunt had opgericht. Met zijn Engelse humor en zijn Ierse koppigheid werd John de drijvende kracht (redacteur, recensent en referent) achter dit literair kwartaalschrift dat in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw vele lezers en abonnees elke keer weer regelmatig bleef verbazen. Alleen al de lijst van bijzondere themanummers die John Heuzel als erudiete editorwist samen te stellen en te presenteren is bijzonder imposant en verrassend. Ik verwijs hier dan ook graag naar het James Joyce-nummer met vermaarde binnen- en buitenlandse medewerkers (december 1982), het Bretagne-nummer (‘Ik heb geen ander land’ samengesteld door Jan Deloof, maart 1998), het Louis-Paul Boonnummer (juni 1984), het Zuid-Afrikanummer ‘Een wankele wereld’ (samengesteld door Luc Renders, juni 1994) en het bijzondere in-memoriamnummer over Mark Braet (samengesteld door John Heuzel en Jan van der Hoeven, maart 2003). En ten slotte het zeer curieuze Stalin-nummer (samengesteld door Peter Bormans, van maart 2009, waarbij John tot grote woede en onbegrip van deze Peter Bormans mijn gedicht ‘Een bolsjewistische fanfare’ vooraan aan het begin van dit nummer plaatste). Hoe dan ook een goed literair tijdschrift is als een literair laboratorium en het is de grote verdienste van de zeer koppige en eigenzinnige West-Vlaming John Heuzel dat hij vanuit zijn Brugse boekenzolder in de Boeveriestraat als vanop een rots in de branding zijn Kruispunt als een lighthouseof vuurtoren liet schijnen.

Hendrik Carette

NOTITIES

Zeventien aantekeningen en ophelderingen

 

 

In het huis van de dichter is meestal maar één belangrijke kamer: de antichambre.

*

Mediteren met de ogen open doet mij goed; ik deed het op de trein van Brussel naar Brugge, maar dan wel in een rustige lege coupé van eerste klasse.

*

De hoofdstad van mijn verloren en verboden Dietsland (van Leeuwarden tot Luxemburg) is Dordrecht, omdat de Dortse Synode daar plaats had en omdat het Hollands Diep daar diep is.

*

Mijn eerste uitgever en vriend Johan Sonneville liet zich ooit op een nacht opsluiten in de bibliotheek (De Biekorf) van mijn geboortestad Brugge. Men vertelt er niet bij of hij dit deed om een nummer van het aloude tijdschrift Biekorf te kunnen lezen of een zeldzaam nummer van het tijdschrift Betoel.

*

Bij herlezing besef ik meer en meer dat het zwaar rijmende Een lamentatie van de melaatse koning(Leuven, 2005) van de dichter Hubert van Herreweghen een literair hoogtepunt is. Deze Brabantse dichter kende tenminste nog de Statenbijbel en durfde nog te rijmen zonder een rijmelaar te zijn.

*

De Waalse dichter William Cliff heeft vaak en soms zeer ver gereisd. Nu woont hij in het wat trieste provinciaalse Gembloux, want het is de plicht van de dichter om ons te troosten en dus om soms ook zelf diep ongelukkig te zijn. Hoe dan ook hij is en blijft de grootste levende Franstalige dichter in ons landje. Ik kocht hier in Brussel onlangs zijn nieuwe dichtbundel Le Temps suivi de Notre-Dame (Paris: La Table Ronde, 2020) met op de bladzijden 84 en 85 het gedicht ‘Eeklo’ dat de dichter Peter Theunynck zou moeten lezen. Want wie schrijft nu in ’s hemelsnaam een gedicht over het trieste Eeklo?

*

De Vlaming vluchtte vroeger voor de vloedbeweging van de zee. Nu vlucht de Vlaming voor het vloekwoord Identiteit.

*

Oostenrijk is het kernland van het oude Europa en geniën zoals Karl Kraus, Johan Strauss, Sigmund Freud, Rainer Maria Rilke, Ludwig Wittgenstein, Georg Trakl, Otto Weininger,  Gustav Klimt en Egon Schiele;  allen zonder uitzondering komen uit die broeierige wat decadente sfeer van het Weense cultuurwoud. Ik zou welhaast kunnen uitroepen: Was ik maar een Wener !

*

Kleine etude in S groot: Neem een sauna in het land van de Sami (Lapland) aan de rand van een melancholiek meer en luister dan naakt in gezelschap van een naakte vriendin naar die fijne trieste wals van de Finse componist en vrijmetselaar Jean Sibelius. Per Olov Enquist verwijst in zijn mooie liefdesroman Het boek der gelijkenissen (Amsterdam, 2014) naar de onvoltooide Achtste Symfonie van Sibelius.

*

Het aards paradijs bestaat. Ik weet waar het zich bevindt. Ik denk op het kleine eiland Capri waar ook Maxim Gorki en Marguerite Yourcenar hebben geresideerd.

*

Onze meest vergeten essayist en kunstcriticus is Arthur Hendrik Cornette (Antwerpen, 1880 – Brugge, 1945). Ziehier de prachtige woorden die de dichter Maurice Giliams in 1966 over hem schreef: “In elk opzicht un érudit, schrijft hij bijzonder pittig, fris en stijlvol. Van pedante bestorven wijsheid of geleerdheid  is in zijn geschriften geen spoor te merken. Il avance à coups de nouveauté. Hij noteert schijnbaar terloops doch altijd raak, met innige koelheid, met dichterlijke nuchterheid. Hiermee valt hij uit de toon van de Vlaamse-literaire traditie die, in het algemeen, op anekdotische breedvoerigheid gesteld schijnt en matig belangstelling opbrengt voor het intelligent gedacht en geschreven essay. Onder zijn generatiegenoten is hij een onrechtvaardig in de schaduw gehouden figuur ofschoon hij, beter genuanceerd dan enig ander Vlaams tijdgenoot, tot de Europese elite behoort.”

*

Als zwaar gecensureerde dichter leef ik al lang in een mij opgelegde en dus onvrijwillige quarantaine. Toch blijf ik immuun voor de ziekten en plagen van deze babbelzieke digitale samenleving.

*

Wie las mijn columns in het beruchte maandblad Meervoud en wie leest mijn gedichten her en der uitgestrooid in Het Liegend Konijn van cultuurpaus Jozef Deleu of in het Zeeuwse tijdschrift Ballustrada? Misschien vierentwintig of vierenveertig lezers en lezeressen in Menen, Middelburg, Maastricht, Muiden en Middelharnis.

*

De knappe Wide (wat is dat toch een rare voornaam!) Verknocke (hij is de kleinzoon van de dichter Ferdinand Verknocke die ooit een ode aan Adolf Hitler schreef) draagt bloemen op zijn zwart hemd (Zie de foto op de frontpagina van De Standaard der Letteren van vrijdag 28 februari 2020). Hij heeft zwart krulhaar en een fijne zwarte snor (geen Streuveliaanse knevel) en kijkt eerder ernstig en bijna uitdagend naar de lens van de fotograaf. Bij zijn grootvader was het wellicht de swastika die zijn hemd of zijn kostuum sierde want deze andere Verknocke was een overtuigd nationaalsocialist. Nog in 1943 publiceerde het tijdschrift Groot Nederland gedichten van zijn hand. Ook de verzande zeearm Het Zwin en de zee inspireerden deze West-Vlaamse bard. Geen bloemetjes of bloemen.

*

Een tijdje geleden stelde Geert Van Istendael mij voor aan een dochter van Hubert van Herreweghen en zei:Dit is de decadente dichter Hendrik Carette. De vraag is: bedoelde de goede en wijze Geert dat ik een decadent leven leid of dat ik decadente gedichten schrijf. Ik weet het niet en moet het ook niet weten. God of de grote Borges dicteren mij en ik noteer. Maar soms droom ik dat ik de geheime persoonlijke secretaris ben van beiden. Ik kan niet anders zijn dan ik ben.

*

Ik lees nu de biografie van Erasmus van Johan Huizinga (Rotterdam, Ad. Donker, 2017, twaalfde druk). Ook Leen Huet leest nu dit boek. Het is een machtig boek en al in de inleiding van J. Sperna Weiland (en dit is geen pseudoniem!) van mei 2001 val ik al op machtige openingszinnen. De eerste druk van dit boek verscheen in 1924. En ik zeg het maar dadelijk: wie nog nooit een boek of één zin van deze grote Huizinga heeft gelezen is een onwetende of een cultuurbarbaar.  Als voorbeeld citeer ik graag de laatste paragraaf van het zevende hoofdstuk: “Eer dan in de verzuchting aan Servatius kwam waarschijnlijk hier, in de stilte van het Alpenlandschap, iets van Erasmus’ diepste aspiratie boven. Doch ook nu is het een verborgen laag van zijn zieleleven, niet de krachtige impuls, die aan zijn leven inhoud en richting gaf, en hem met een onweerstaanbare drang dreef tot altijd nieuwe studiën.” Het wordt tijd dat we in onze Lage Landen ook zijn andere boeken zoals Geschonden wereld (1945) en Homo ludens(1938) lezen en herlezen.

*

Ik weet nog te weinig over die twee andere Brugse dichters; met name de dichters Anthonis de Roovere (1430 – 1482) en Eduard de Dene (1505 – 1578). Beiden werden in Brugge geboren en beiden stierven ook in Brugge. In het boek Oefeningen in genot (Amsterdam: Prometheus, 2020) van Herman Pleij met als ondertitel ‘Liefde en lust in de late middeleeuwen’ worden deze twee dichters geciteerd. Vooral in het dertiende en laatste hoofdstuk ‘Seksuele revolutie?’ komt de Brugse stadsdichter Anthonis de Roovere met zijn zotte refreinenten tonele. Maar te weinig.

 

 

                                                                                  Hendrik Carette

Denkend aan Simon Stevin

Eeuwig roersel

voor Renaat Ramon

 

Aan de grazige weiden van het koele waterland

hertaalde de wonderlijke man Simon Stevin

de oude Latijnse term perpetuum mobile

in zijn helder Nederduits als eeuwig roersel.

 

In het jaar 1602 reed zijn houten zeilwagen

op het harde zand van een strand

in het bevrijde noorden met aan het roer

van deze vreemde wagen stadhouder Maurits,

de kordate zoon van de prins Willem van Oranje.

 

En bij de inwijding van Stevins’ uitvinding

klapperden de hoge zeilen in de voorjaarswind

achter de polders op het ingedijkte polderland.

 

Hendrik Carette

Portret

Benoît van Innis

 

Hij is een echte adellijke jonkheer,

maar geen blijde jonkman meer.

Zijn tekeningen zijn zwart en grijs

in een acide adembenemende inkt

want hij piekert de godganse dag

als een protestant in dit katholieke land

over de dingen die hij ziet en zag.

 

Benoîtje woont niet meer in Brugge

bij zijn oma of zijn goede oom Gilbert.

Nee, hij woont nu in Brussel (1070)

en werd mijn nieuw Kuifje

die in zijn slobberende witte korte broek

of met een wijde pofbroek aan

zomaar als een ontwapenende jongensheld

naar Tibet of onze Congo (belge) mag gaan.

 

Hendrik Carette

Nieuw gedicht

Ornithologisch erfgoed  

 

Fluit er een merel, dan voel ik geluk.

Anneke Brassinga, Roeping

 

Koert er een duif, dan wil ik met een boot

naar het Memelland en Koerland

om daar te kuieren en te koeren.

 

Krijst er een meeuw, dan wil ik naar zee

naar de duinen in Domburg en Zoutelande

en de droge haven van Zierikzee.

 

Roept er een uil, dan wil ik naar de Ardennen

onder de kruinen van hoge bomen

in de nis van de nacht.

 

Schreeuwt er een pauw, dan wil ik naar huis

naar het Ganzenhof en de wilde en onvervalste

pracht langs de watergracht.

 

En ja, ik zing als een lijster,

en ‘k loop als een kievit

want ik ben nog geen vogel voor de kat.

 

 

Hendrik Carette

Gelegenheidsgedicht

Kleine klacht van een rijke rentenier

 

Hij mag een ommetje maken maar niet te ver

want hij kan nu niet naar de leeszaal gaan

van de Koninklijke Bibliotheek op de Keizerslaan.

 

Hij kan nu niet naar zijn chalet in Normandië

of naar het graf van Jules Barbey d’Aurevilly

daar in Saint-Sauveur-le-Vicomte in de Cotentin.

 

Hij kan nu niet naar het Zeeuwse Vlaanderen

om het Zeeuwse licht te zien of een kluut, een kievit

of een smient boven ’t oude verzande Zwin.

 

Hij kan nu niet reizen naar de staat Maine

grenzend aan het koude Canada; naar het landhuis

dat nu een museum is voor Marguerite Yourcenar.

 

En hij verlaat zijn straat met een mondkapje aan

want hij wil weer naar de Dansaertstraat naar een chique

boetiek of naar de donkere salon van Madame Manon.

 

Hendrik Carette

Gedicht

IJsland

 

Er zijn geen slangen op het eiland IJsland

geen zwarte slangen en geen hongerige ijsberen

en soms achter een struik of een basalten steen

– er zijn hier weinig of geen bomen –

schuilt een struise geknevelde Vikingmaagd.

 

Snorri, de skald, die door de geleerde Borges

meer dan eens werd geciteerd (wat een eer!)

werd in zijn buitenbad (Snorri’s warme bron)

vermoord maar hij verwekte meerdere dochteren

en zonen bij zijn roodharige vruchtbare vrouwen.

 

IJsland is veel groener dan het nabije Groenland.

 

Hendrik Carette

Bedenking

                                                               O Corona

Al het leed der mensen spruit hieruit voort, dat zij niet rustig in hun kamer kunnen blijven. 

                                                                                                                                   Blaise Pascal

 

Corona is een leenwoord uit het Latijn en In mijn woordenboek der Latijnsche taal (het is een oud, zeer oud boek van J. Terpstra; in 1858 uitgegeven te Utrecht door C. Van der Post en het is of was ten gebruike der Latijnsche scholen in het Nederduitsch overgebragt) zocht ik naar de betekenis van het Latijnse woord corona. Want dankzij de goede Ouden en ook onze latinist en grote graecus Desiderius Erasmus weten we en beseffen we maar al te goed dat de betekenis en de wortels van vele zo niet al onze  woorden een oorsprong vinden in het Latijn en het Grieks. En ziehier wat dit oude woordenboek mij vertelt: 1)in ’t alg. Iets dat naareen krans gelijkt, een rond, eene aanronding; 2) eene krans; 3) de kroon ; 4) omsingeling , blokkering. Vooral deze vierde en laatste verwijzing is hier relevant en belangrijk want door deze hele coronavirus lijken wij  wel omsingeld of geblokkeerd door deze wereldwijde catastrofe of calamiteit. Toch vind ik ook dat we als Europeanen voor onze kerstvakanties veel te ver en te vaak zomaar reizen naar Thailand en Turkije of naar Tibet en Taiwan. Maar wat voor mij veel erger is:    Ik kan vandaag niet naar mijn stamkroeg met bovendien ook nog die wel zeer passende en ironische naam Le petit Liberty om aldaar aan een heerlijk kopje koffie te nippen of om gulzig en gretig een groot glas met zwaar schuimend bier te proeven. En om het nog erger te maken is het vandaag ook nog eens een fris maar mooi lenteweertje. Maar de terrassen van de biertempels en de koffiehuizen zijn alom en allerwegen gesloten door deze epidemie. Ook in Sluis, Hulst, Eindhoven en Maastricht want ik ben een Heel-Nederlander. Wat moet ik nu dringend en dwingend doen? Ik zal zo lang en zo vaak als mogelijk rustig thuis blijven. En verder leven volgens de raadgeving van het Franse genie Blaise Pascal die zeker geen gewone denker was maar een grote wiskundige, een uitvinder en een zeer vrome katholieke denker (en zeker een geestverwant van onze Ieperse bisschop Jansenius)  en een godgeleerde die in zijn beroemde boek met zijn gedachten (Pensées)  in de zeventiende eeuw ons de raad gaf om onze kamers of onze cellen (voor de monniken en de gevangenen onder ons!) niet te verlaten zoals in het citaat dat hier boven staat.                                                         

                                                                                                                                 Hendrik Carette

TWEE PASTICHES

Twee pastiches bij het lezen en wegen van het gedicht ‘Brak’ van de dichter Hubert van Herreweghen

 

Brimstig  

 

Het is een borst die gij moet vinden,

het is een boezem, geen melkerij.

Ik die al vroeg mijn min beminde

die mij haar boezem gaf,

ik staar naar elke mooie decolleté

als een zieke obsédé

die smacht en niet wacht op de nacht.

Het is een borst die ik moet vinden,

het is een boezem, geen melkerij.

De boezems die mijn jeugd verblijdden,

de strelingen in de sponde, het zuchten,

de vleselijke liefde en de hogere honing.

De diepe geul tussen twee forse borsten

maakt mij hevig en brimstig,

mijn hand en mijn mond daarnaar verlangt.

Het is een borst die ik moet vinden,

het is een boezem, geen melkerij.

 

 

Plastisch

 

Het is een doek dat gij moet spannen,

het is een marine, geen stilleven.

Ik die al vroeg schetste en etste

en aquarelleerde in de duinen

die de zee kon horen wanneer ik goed

luisterde in een Brussels tuintje

met de beelden van Egmont en Hoorne.

Het is een doek dat ik moet spannen,

het is een marine, geen stilleven.

Ik die huppel en spring bij mijn schildersezel

bij mijn miniaturen en mijn aardewerk

met het blauwsel aan de hemel

en de varens in de schaduw op de aarde.

Als akkerman, landman, wandelaar

zeg ik de dingen die ik zag en ‘k zing.

Het is een doek dat ik moet spannen,

het is een marine, geen stilleven.

 

Hendrik Carette